Overvolle huisjes tijdens de woningnood

De Oosterstraat in 1950.

Eigenlijk zouden we best willen weten wie al die mensen in de Oosterstraat waren aan het einde van de negentiende eeuw, wat ze deden en wat ze van hun huisjes en het leven in die tijd vonden. Maar dat is helaas niet mogelijk. Soms kunnen we via het stadsarchief een oorspronkelijke bouwtekening achterhalen en een naam van de eigenaar of huurder, maar bijzonderheden blijven achter de nevel van de tijd verborgen. Toch levert het graven in de dossiers die aanwezig zijn op het Stadserf, nog wel eens interessante – of laten we zeggen ‘wetenswaardige’ – informatie op.

Als een bron van inspiratie dient een aantal bestofte documenten dat ooit tot het domein van het gemeentelijke Bureau Huisvesting behoorde. Dit bureau functioneerde ten tijde van de grote (landelijke) woningnood van 1947–1965 als instrument om van overheidswege de woonruimte in de stad zo rechtvaardig mogelijk te verdelen. Dat betekende dat Schiedammers een vergunning moesten hebben als zij ergens een kamer, een verdieping of een huis wilden huren.

De Oosterstraat in 1960.

Het Bureau Huisvesting wees de vrijkomende woonruimte toe aan degene die stond ingeschreven als woningzoekende en qua gezinssamenstelling daarvoor in aanmerking kwam. Ook voor nieuwbouwwoningen was toestemming nodig. Verder inventariseerde de gemeente in elke straat de omvang van de huizen, zodat bewoners/eigenaren die verhoudingswijs in een te groot huis woonden verplicht werden inwoners op te nemen. En ook inwonenden waren vergunningsplichtig. Aan huiseigenaren of hoofdbewoners was het verboden te verhuren aan mensen zonder vergunning.   

Een blik in de formulieren van het Bureau Huisvesting geeft een beeld van de woonruimteverdeling in huizen van de Oosterstraat. Ook hier kwamen tussen 1947 en 1965 de ambtenaren over de vloer om de situatie in ogenschouw te nemen, en vooral informatie te vergaren. Dat werd allemaal vastgelegd op een formulier met aan de achterzijde een tekening van de indeling van de woning. Voor zover uit de documenten valt af te leiden, hoefden in de kleine huisjes (tot aan de hol dus) geen gedwongen inwoning te worden opgelegd. Vele woningen zaten overigens al ‘boordevol’…

Officiële tekening Bureau Huisvesting van nummer 26 in 1955.

Die kans op inwoning liep wel de alleenstaande weduwe Herlaar, de eigenaar/bewoonster van pandje nr 26. Maar de ambtenaar die haar gegevens in 1955 kwam opnemen, noteerde over deze weduwe (toen 86 jaar oud): “…bewoonster heeft 1 been, is dus invalide” – kennelijk was dit voldoende om verplichte inwoning te ontgaan.

Pand nummer 26 (rechts) en nummer 28 (links) anno 2007.

Alle overige huisjes in de straat waren eigenlijk al flink bezet, en sommige zaten letterlijk tot de nok toe vol. Zo noteerde de gemeente in 1951 voor het huis op nr 28 dat daar het echtpaar Vink-van Veelen als eigenaar woonde. Dat hij chef-drukker en gereformeerd was en dat er thuis nog vijf kinderen verbleven in leeftijd variërend van 11 tot 26 jaar, terwijl er bovendien nog mej. A. van Wijngaarden inwoonde die verloofd was met de oudste zoon. Ze verbleef daar tijdelijk volgens de ambtenaar: “… wegens ruzie met haar ouders.” Totaal dus acht mensen in één woning!

 

Pand nummer 36 (links) en nummer 60 (rechts) anno 2007.

Op nr 36 was het ook flink stapelen geblazen, want daar woonde het echtpaar Hersbach-de Boer tegen een huur van ƒ 6,30 (2,85 euro) die wekelijks aan de huisbaas, slager De Geer aan de Broersveld, betaald moest worden. De heer Hersbach was chauffeur bij de Gemeentelijke Reiniging. Thuis woonden drie zoons van 16 tot 24 jaar en vier dochters van 17 tot 28 jaar van wie de oudste nog een dochtertje van vier had. Op de verdieping waren drie kamertjes afgetimmerd, terwijl er op de overloop nog drie slaapplaatsen waren geïmproviseerd. 

Op nr 60 werd in 1952 door Huisvesting geconstateerd dat het aldaar wonende echtpaar Golhof-Swartenbol (eigenaar) hulp behoefde vanwege hun leeftijd (85 jaar). De ambtenaar noteerde over huis en bewoners: “…een oud eigendommetje, in goede staat. Zeer oude mensen welke zonder verzorging niet kunnen leven.” Het verzoek aan het Bureau was om toe te staan dat een dochter met haar gezin, Pranger-Golhof, kan inwonen, met huiselijk verkeer.

Officiële tekening Bureau Huisvesting van nummer 63 in 1949.

Op nr 63 treffen we in 1949 het echtpaar v.d. Klink-Reinerveen aan. Thuis wonen nog een zoon (24 j.) en een dochter (31), tevens woont een getrouwde zoon, het echtpaar v.d. Klink-Daalman, met twee zoontjes van 7 jaar en 1 maand in. Het is niet verwonderlijk met acht mensen dat het huisje naar achteren in de tuin is uitgebouwd met een keuken en een bijkeuken.

Pand nummer 63 (links) en nummer 65 (rechts) anno 2007.

Ook op nr 65 is het in 1952 een drukte van belang. Het echtpaar Oostrum-Schols (hij is leraar aan de ambachtsschool) woont er met zes kinderen in de leeftijd van 12 – 24 jaar, plus een inwonende broer van 30 jaar.

Officiële tekening Bureau Huisvesting van nummer 72 in 1950.

Op nr 72 woont in 1950 de invalide eigenaar en zijn vrouw, het echtpaar Bloemendaal-Groenewegen, met een zoon van 22 jaar. Zij hebben inwoning van een getrouwde dochter, het echtpaar Bakker-Bloemendaal met een 2-jarige dochter. Deze mensen zijn gerepatrieerd uit Indië (Indonesië) en smeken het Bureau om toewijzing van een zelfstandige woonruimte.

Pand nummer 72 (links) en nummer 75 (rechts) anno 2010.

Op nr 75 wordt in 1949 vastgesteld dat daar de oude weduwe Van Meurs, geb. 1877, woont. Kennelijk acht de ambtenaar het niet mogelijk om inwoning te verplichten, want het huisje kent nogal wat mankementen. De weduwe slaapt in een bedstee en de controleur stelt vast: “…Er is geen aanrecht en de plee is buiten op de plaats.”

Officiële tekening Bureau Huisvesting van nummer 75 in 1949.